Effecten van plan

Positieve effecten

Het pakket aan maatregelen uit dit projectplan gaan op termijn zorgen voor een verbetering van de ecologische en landschappelijke waarden in het gebied. Tevens verbetert de waterhuishouding door het verhogen van de drainagebasis en het verlagen van de piekafvoeren komt er een constantere grondwaterstroom tot stand richting de beek. Dit zorgt voor minder verdroging alsook een toename van de waterkwaliteit. Alles overzien wordt er positief bijgedragen aan een klimaatrobuust beekdal dat past binnen de Watertransitie, zoals opgenomen in het Waterbeheerprogramma 2022-2027. Gemiddeld genomen over de hele oppervlakte binnen de projectgrens (beekdal én flanken) vindt er een grondwaterstijging plaats van 5,5cm. In de praktijk betekent dat op de hogere flanken 0 tot 10cm stijging plaatsvindt en langs de Groote Beerze plaatselijk tot 50cm, zie ook kopje Grondwaterstand uit paragraaf 1.6.2 . Op basis van hydrologische berekeningen en expert judgement zijn de positieve effecten als volgt beschouwd. 

Ecologie

Als gevolg van de beekversmalling van de Groote Beerze neemt de gemiddelde stroomsnelheid in de zomer toe tot 0,19 m/s a 0,20 m/s. Gemiddeld genomen ligt de stroomsnelheid in de zomer boven de vanuit de KRW-vereiste 0,18 m/s. In de winter komt de stroomsnelheid op 0,27 tot 0,29 m/s te liggen.

Door verhoging van de stroomsnelheid en het herstel van een natuurlijkere overstromingsdynamiek wordt de dynamiek in het systeem voor ecologie, waaronder macrofauna en vissen gunstig beïnvloed. Verder wordt het voor vissen mogelijk om vanaf de hele Groote Beerze én het Wagenbroeksloopje op te trekken. Als gevolg van de verhoogde stroomsnelheid zullen door erosie en sedimentatie ook lokale verschillen in het profiel ontstaan, waardoor een grotere variatie aan habitats voor planten (o.a. waterranonkel en Drijvende waterweegbree 1) en dieren uit het beekdal beschikbaar zullen komen. Daarnaast wordt door meer areaal aan beschaduwing van het beekprofiel de watertemperatuur in de zomer lager en is er meer variatie in substraat aanwezig. Door het omvormen van agrarische percelen naar natuur neemt verder de toevoer van nutriënten af. Dit komt de waterkwaliteit in de beek ten goede.

Door het dempen van de detailontwatering en opheffen van drainage zal de grondwaterstand lokaal verhoogd worden en zal hier meer grondwater gaan opkwellen. Hierdoor gaat er meer kwelwater naar de beek, hetgeen een positief effect heeft op de standplaats van de drijvende waterweegbree en een dempend effect op de temperatuur. Daarnaast gaat er ook meer kwelwater naar de wortelzone van de te ontwikkelen en bestaande natuur in het beekdal. Dit komt de landnatuur ten goede. De houtsingels, poelen en toename aan bosareaal dragen hier tevens bij aan het bevorderen van de algehele biodiversiteit van het gebied en de vergroting van het areaal aan bos en houtsingels zorgt voor het vastleggen van CO2.

Drijvende waterweegbree

De Groote Beerze maakt vanwege de soort Drijvende Waterweegbree (H1831) onderdeel uit van Natura 2000-gebied Kempenland-West. In de huidige situatie garandeert het intensieve schoningsbeheer in combinatie met ijzerrijke kwel in de taluds van de beek voor pioniersbiotopen waar de soort kan gedijen.

In de nieuwe situatie wordt ten aanzien van drijvende waterweegbree het volgende bewerkstelligt:

  • Doordat slootjes en watergangen in het beekdal zoveel mogelijk worden verondiept en afgedamd zal er meer kwelwater in de oevers van de beek, de groeiplaats van de drijvende waterweegbree, uittreden.

  • De lengte van de waterloop samen met het aandeel ondiep water neemt door de hermeandering toe, waardoor het areaal potentieel geschikt biotoop niet afneemt en feitelijk juist toeneemt.

  • Het meer natuurlijk maken van het beekdal van de Groote Beerze in het plangebied zorgt voor een toegenomen differentiatie in groeiplaatsen, waardoor de kans op vestiging en ontwikkeling niet alleen wordt vergroot, maar ook robuuster wordt.

Het uitgevoerde beekdalherstel bij de Kleine Beerze heeft laten zien dat bovengenoemde aspecten inderdaad zorgen voor het in stand houden van voldoende pioniersbiotoop voor drijvende waterweegbree. Hiermee draagt het beekdalherstel van de Groote Beerze, naast de KRW-opgave, ook bij aan het versterken van het leefgebied van de Natura 2000-soort drijvende waterweegbree.

Grondwaterstand

De nieuwe loop en het aangepast beekprofiel in combinatie met het verwijderen van de stuwen zorgt ervoor dat de waterstand in het grootste deel van het gebied stijgt. Hierdoor stijgt ook het drainageniveau waardoor de kweldruk zich herstelt. Dit hydrologisch herstel draagt positief bij aan het realiseren van de N2000 instandhoudingsdoelstellingen en het realiseren van de Natte Natuurparel en het Natuurnetwerk Brabant.

Wat ook bijdraagt aan het verhogen van het drainageniveau en herstel van de kweldruk is het dempen, verondiepen en laten verlanden van watergangen en greppels. Doordat de directe afvoer richting de beek afneemt, zal er minder drainage van grondwater plaatsvinden. Grote schommelingen in de grondwaterstand nemen hierdoor af. Zo zal er in drogere tijden langer kwel uittreden, waardoor de kans op verdroging kleiner is.

Rondom nieuw gegraven meanders van de Groote Beerze zijn soms lichte dalingen in de grondwaterstand te zien, vooral in de GHG en GVG. Dit komt doordat deze meanders nieuw gegraven worden en er nu dus een drainerende waterloop op een locatie ligt waar deze eerder niet lag. Verder krijgt de Groote Beerze hier soms net een lager peil dan het geval was in de referentiesituatie. Andersom geldt dat waar de Groote Beerze gedempt wordt, nu lichte stijgingen te zien zijn.

Deze dalingen en stijging van de grondwaterstanden rondom de nieuwe meanders en te dempen delen van de huidige Groote Beerze zijn zeer lokaal en werken door tot maximaal enkele tientallen meters van de locaties waar deze maatregelen plaatsvinden.

Waterkwaliteit

Het aanplanten van struweel langs de beek zorgt voor de gewenste beschaduwing die bijdraagt om het opwarmen van het beekwater te voorkomen. Ongewenste plantengroei neemt af en de waterkwaliteit met betrekking tot temperatuur zal toenemen. Tevens worden de gronden direct langs de beek grotendeels ingericht als natuur, waardoor intensieve bemesting of het toepassen van bestrijdingsmiddelen wordt voorkomen. Daarnaast vindt er geen directe afspoeling meer plaats door permanente bodembedekking en draagt hiermee bij aan de waterkwaliteit.

Door toename van de stroomsnelheid zal er minder slibvorming plaatsvinden. Minder plantengroei (door beschaduwing) gaat eveneens bijdragen aan minder slibvorming wat eveneens gaat bijdragen aan een betere waterkwaliteit.

Landschap, cultuurhistorie en recreatie

De aanleg van een meanderende beek geeft het beekdal in beginsel zijn natuurlijk karakter terug.

Bij een integraal project als dit is een landschappelijke inpassing van groot belang. Het aanplanten van struweel en bomen langs de beek zorgt voor een deels besloten en deels een halfopen landschap passend bij de visie “van Beerze naar Beter” (2019). Soorten die worden aangeplant worden in overleg met de terreinbeheerder bepaald, passend bij het beekdal en de omgeving.

Het is een uitloopgebied is voor met name de kernen Casteren, Netersel en Bladel. Door het realiseren van wandelpaden (aansluitend op het bestaande routenetwerk en struinpaden) en oversteekmogelijkheden kunnen bewoners (blijven) genieten van hun directe natuurlijke omgeving.

Het aanplanten van een groene lijnstructuren (bomenrijen, lanen, houtwallen) die passen bij het oude beemdenlandschap gecombineerd met struinpaadjes en doorsteken naar de beek, zorgen samen voor meer beleving van het gebied. Dit is uitdrukkelijk een wens uit het gebied om vanuit Casteren een mooi rondje rond de beek te kunnen blijven maken.

Effecten op de omgeving

In deze paragraaf wordt ingegaan op de hydrologische effecten voor belanghebbenden. Als gevolg van het verkleinen van het profiel van de Groote Beerze neemt de inundatie in het beekdal toe. Het gaat vooral om percelen die reeds zijn verworven of in eigendom zijn van het waterschap of haar partners. Ook op enkele particuliere percelen vindt een toename plaats van inundatie. Voor deze percelen worden afspraken gemaakt met de eigenaren over verkoop/ruiling, mitigerende maatregelen of financiële compensatie. In de komende tijd worden er nog gesprekken gevoerd. Onderstaand is weergegeven welke particuliere percelen inundatie ondervinden en wanneer deze inundatie optreedt.

Inundaties en hoog water

Als gevolg van het gewijzigde beekprofiel zal de overstromingsdynamiek van de beek veranderen. Doordat het profiel van de beek kleiner wordt, zal de Groote Beerze sneller buiten haar oevers treden. Figuur 1.6‑1 t/m Figuur 1.6‑6 laten de overstromingen zien die bij piekafvoeren met een kans van eens per jaar tot en met eens per 100 jaar (T1, T10, T25, T50 en T100) voorkomen met ons huidige klimaat. Daarnaast is bij T100 WH het toekomstige klimaatscenario weergegeven van 2050. De figuren geven in blauw overstromingsvlakken in de nieuwe situatie weer en in oranje/bruin de huidige overstromingscontouren. Voor een verdere hydrologische onderbouwing wordt verwezen naar de hydrologische achtergrondrapportage (bijlage A12).

Deze nieuwe overstromingsdynamiek is gunstig voor de (natte) natuurwaarden binnen het gebied en vindt bij piekafvoersituaties die eens per jaar optreden (T1) binnen de begrenzing van het Natuurnetwerk Brabant plaats. Bij T10 en T100 is te zien dat er overstromingen op enkele percelen van derden gelegen buiten het natuurnetwerk plaatsvinden. Met de betreffende eigenaren zijn en worden nog afspraken over compensatie van de optredende schade gemaakt, zie ook paragraaf 1.5.5. De percelen hebben in de huidige situatie een agrarische functie, waarbij in één geval een bestemmingsplanprocedure gaande is om de bestemming te wijzigen naar recreatief gebruik.

Als gevolg van het project wordt er bij piekafvoer T10 ca. 3x keer zoveel water in het gebied geborgen. Ook wordt de afvoergolf afgetopt. De piekafvoer wordt verlaagd en de afvoergolf wordt over een langere tijd uitgespreid.

Enkele begripsaanduidingen: • T1 -T100: Regenbuien waarmee gerekend wordt met een kans van één keer per jaar tot één keer in de 100 jaar. • Referentie: de situatie in het beekdal na uitvoering van de andere twee trajecten 1 en 3, oftewel nu de huidige situatie • HK: Scenario op basis van het huidige klimaat • WH: Toekomstig Klimaatscenario WH, zie plaatje hiernaast
Figuur 1.6 1. Overstromingscontouren T1.
Figuur 1.6 2. Overstromingscontouren T10.
Figuur 1.6 3. Overstromingscontouren T25.
Figuur 1.6-4. Overstromingscontouren T50
Figuur 1.6-5. Overstromingscontouren T100HK.
Figuur 1.6-6. Overstromingscontouren T100WH

Grondwaterstand

De effecten op de grondwaterstand van de voorgenomen maatregelen zijn hieronder beschreven.

Eerst zullen de effecten op de GHG t.o.v. referentie en t.o.v. maaiveld besproken worden. Daarna zal hetzelfde gedaan worden voor de effecten op de GVG en GLG.

Figuur 1.6‑7 geeft de effecten op de GHG weer. Langs de Groote Beerze staat het grondwater in een groot deel van het gebied op of aan maaiveld. Verhogingen in grondwaterstand ten opzichte van het referentiescenario zijn vooral zichtbaar op locaties waar maatregelen zijn genomen, zoals het dempen van sloten of aanpassen van stuwen. De verhogingen van de grondwaterstand die zullen plaatsvinden na uitvoering van de maatregelen direct langs de Groote Beerze zijn meestal in de orde 20 – 50 cm. Voor een groot deel van het gebied is de verhoging tussen de 5 en 20 cm. Helemaal in het noorden van het gebied is een verlaging van de grondwaterstand te zien. Dit wordt veroorzaakt doordat het peil van de Groote Beerze hier lager wordt dan in het referentiescenario, vanwege het verwijderen van een stuw. Bij enkele nieuw aan te leggen meanders is ook een kleine verlaging van de grondwaterstand zichtbaar. Aan de oostkant buiten de projectgrens is een uitstraling van de effecten zichtbaar meestal 5 – 10 cm, op sommige locaties 10 – 20 cm.

Figuur 1.6‑7 Links: Verschil in GHG tussen Traject 2A en de referentie. Rechts: GHG t.o.v. maaiveld voor Traject 2A na uitvoering van de maatregelen.

In Figuur 1.6‑7 Links: Verschil in GHG tussen Traject 2A en de referentie. Rechts: GHG t.o.v. maaiveld voor Traject 2A na uitvoering van de maatregelen. Het verschilfiguur lijkt erg op dat van de GHG in Figuur 1.6‑7, alleen zijn de verhogingen nu meer aangesloten vlakken. Ook is de verlaging in het noorden iets toegenomen. De uitstraling naar het oosten toe is ongeveer gelijk, in het zuiden is nu ook lichte uitstraling van 5 – 10 cm zichtbaar. Langs de Groote Beerze zijn nog steeds veel gebieden waar water op of aan maaiveld staat.

Figuur 1.6‑8 Links: Verschil in GVG tussen Traject 2A en de referentie (Minimaal). Rechts: GVG t.o.v. maaiveld voor Traject 2A na uitvoering van de maatregelen.

Voor de GVG zijn de effecten weergegeven in Figuur 1.6‑8 Links: Verschil in GVG tussen Traject 2A en de referentie (Minimaal). Rechts: GVG t.o.v. maaiveld voor Traject 2A na uitvoering van de maatregelen. Bij het verschil tussen Traject 2A en de referentie is een verhoging in bijna het hele projectgebied te zien, met uitzondering van het noordelijk deel. De lichtblauwe randen zoals weergegeven in linker figuur hierboven betreffen een stijging van de grondwaterstand van 5 cm, waarbij ook uitstraling buiten het gebied naar het oosten, zuiden en westen zichtbaar is. In het oosten reikt deze tot in Casteren. Binnen de buitencontour is de verhoging voor een groot gebied 10 – 20 cm, vlak langs de Groote Beerze loopt deze op tot 20 – 50 cm. De verlaging in het noorden betreft 5 – 20 cm voor het grootste deel van het gebied. Ten opzichte van maaiveld zijn enkele locaties waar het grondwater nog op of aan maaiveld komt. In het gebied langs de Groote Beerze zit de grondwaterstand grotendeels tussen de 20 – 40 cm onder maaiveld.

Figuur 1.6‑9 Links: Verschil in GLG tussen Traject 2A en de referentie (Minimaal). Rechts: GLG t.o.v. maaiveld voor Traject 2A.

Voor de GLG zijn de effecten weergegeven in Figuur 1.6‑9. Bij het verschil tussen Traject 2A en de referentie is een verhoging in bijna het hele projectgebied te zien, met uitzondering van het noordelijk deel. De randen van de verhoging betreffen een stijging van de grondwaterstand van 5 – 10 cm, waarbij ook uitstraling buiten het gebied naar het oosten, zuiden en westen zichtbaar is. In het oosten reikt deze tot in Casteren. Binnen de buitencontour is de verhoging voor een groot gebied 10 – 20 cm, vlak langs de Groote Beerze loopt deze op tot 20 – 50 cm. De verlaging in het noorden betreft 5 – 20 cm voor het grootste deel van het gebied. Ten opzichte van maaiveld zijn enkele locaties waar het grondwater nog op of aan maaiveld komt. In het gebied langs de Groote Beerze zit de grondwaterstand grotendeels tussen de 20 – 40 cm onder maaiveld.